Promovendus Koen Raats onderzocht waarom we lege kerkgebouwen vaker slopen dan herbestemmen. Is een kerk van maatschappelijke waarde of in de eerste plaats eigendom van een gelovige genootschap?
Herbestemming van kerkgebouwen is voornamelijk een lokale aangelegenheid, waardoor discussies over de toekomst van kerkgebouwen zich beperken tot individuele casuïstiek. Opvallend veel publicaties gaan in op het succes van herbestemde kerken (vooral vanuit de ontwerpdisciplines), terwijl er minder aandacht is voor de vraag waarom herbestemming van kerkgebouwen vaak mislukt. Van fouten kun je leren en in de herbestemmingswereld bestaat te weinig aandacht voor projecten die fout zijn gegaan. De eindeloze lijst ‘best practices’ voegt weinig toe aan de bestaande kennis, terwijl het mislukken van herbestemming – het pand wordt toch gesloopt – waardevolle kennis oplevert voor onderzoekers.
In een studie van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed uit 2008 blijkt dat voor 2020, 1200 van de 4200 kerkgebouwen leeg staan. Deze studie stamt van voor de financiële crisis, waardoor in werkelijkheid het aantal lege kerken groter is. De financiële crisis heeft geleid tot minder inkomsten voor kerkgemeenschappen en een waardedaling van religieus erfgoed. Naast de teruglopende inkomsten worden investeringen in onderhoud, renovatie en veiligheid van de gebouwen steeds hoger. De gebouwen worden intussen ouder en ouder.
Niet alleen de financiële crisis zorgt voor teruglopende inkomsten, met name het teruglopende aantal kerkbezoekers – die ook steeds ouder worden – is van invloed. Door de financiële problemen van kerkgenootschappen en het verouderende erfgoed zijn kerkbesturen genoodzaakt na te denken over de toekomst van hun kerkgebouw(en). Vijf factoren spelen een belangrijke rol in de keuze voor herbestemming of sloop. Uit een analyse van deze factoren blijkt dat diverse prikkels aanwezig zijn die er voor zorgen dat kerkgebouwen eerder worden gesloopt dan herbestemd.
1. Religieuze sentimenten
Religieuze gevoeligheden spelen bijna altijd een rol. In het verleden zijn kerkgebouwen herbestemd als tapijthal (St. Michaelkerk in Blokker), feestzaal (Sint Josephkerk in Den Bosch), supermarkt (Bernadettekerk in Helmond) of moskee (St. Ignatiuskerk in Amsterdam). In veel besluitvormingsprocessen is de angst groot dat een dergelijke niet-profane functie in het kerkgebouw komt. Het besluit een kerkgebouw simpelweg te slopen geef de meeste zekerheid. Voor bepaalde geloofsgemeenschappen is zelfs een buurtfunctie onbespreekbaar omdat dan de kans bestaat dat moslims de voormalige kerk gebruiken. Wat wel of niet als een profane functie wordt gezien hangt af van de visie van de geloofsgemeenschap. Tussen de katholieke en protestantse opvatting bestaan fundamentele verschillen. De katholieke opvatting van een kerkgebouw is dat het een Domus Dei is – het huis van God, een gewijde heilige ruimte (Broekhuizen & Houben 2008). Zelfs na ontwijding van een kerkgebouw ligt een niet-religieuze functie voor katholieken relatief gevoelig. De protestantse visie op een kerkgebouw laat meer ruimte voor een eventuele herbestemming. De protestanten zien een kerkgebouw over het algemeen als een ontmoetingsplek, een plek voor discussie over geloof (PKN, 2008). In de praktijk is duidelijk waarneembaar dat van de leegstaande kerken, een groter aantal voormalig protestante kerken wordt herbestemd.
2. Financiële prikkels
Dit is de meest sterke prikkel. Sloop van een kerkgebouw levert bijna altijd meer op dan herbestemming. De verdiencapaciteit is groter wanneer een projectontwikkelaar op kale grond (vaak op een centraal gelegen plek) dure appartementen kan bouwen. De inkomsten van de verkoop rekent de ontwikkelaar door in zijn bod op de grond (en de kerk). Een ontwikkelaar die wil herbestemmen heeft vaak minder verdiencapaciteit (lastig om opbrengst per vierkante meter te optimaliseren) en rekent financiële en bouwtechnische onzekerheden door in een lager bod op de grond. Specifieke spelregels voor herbestemming van monumentaal religieus erfgoed zal een ontwikkelaar doen besluiten nog lager te bieden. De fragiele financiële situatie van kerkgenootschappen leidt ertoe dat vaak voor sloop wordt gekozen. Omdat katholieke kerkgebouwen bij bisdommen in een vastgoedportefeuille zitten, is de financiële prikkel sterker omdat door het selectief afstoten van gebouwen middelen kunnen worden vrijgemaakt voor instandhouding van andere kerkgebouwen.
3. Organisatorische problemen
De verkoper van een kerkgebouw is soms geneigd andere partijen buiten te sluiten wanneer wordt besloten over de toekomst van een kerkgebouw. Veel religieuze besluitvormingsprocessen hebben het karakter van een black box waarbij de verkopende en kopende partij andere actoren op afstand houden – ze lijken bang om de controle te verliezen over de situatie. Een andere bepalende factor is de organisatie van de kerk. Protestantse kerken kennen per definitie een decentrale organisatiestructuur: lokale kerkgemeenschappen besluiten over de toekomst van het kerkgebouw. De katholieke kerk kent een hiërarchische opbouw, waarin de bisschop de beslissingsbevoegdheid heeft over het religieus erfgoed. Het is opvallend om te zien dat tussen de verschillende bisschoppen de meningen sterk uiteenlopen wat wel of niet als een profane nieuwe functie wordt gezien. Hoe conservatiever de visie van de bisschop, des te minder kerken worden herbestemd. Daarbij is binnen de katholieke kerk de laatste jaren een proces van centralisatie gaande. Parochies worden samengevoegd en kerkgebouwen worden selectief afgestoten. De reorganisatie vormt een krachtige prikkel om kerkgebouwen te slopen.
4. Politieke gevoeligheden
Politici zijn over het algemeen terughoudend in het bemoeien met kerkgerelateerde zaken. Bestuurders zijn zich er van bewust dat inmenging vaak betekent dat ook meebetaald moet worden aan de herbestemming. Daarnaast geldt dat wanneer confessionele partijen steun proberen te vinden voor noodlijdende kerken, dit door andere partijen kan worden gezien als het ‘redden van eigen het hachje’. Daarbij speelt het gelijkheidsbeginsel: wanneer financiële steun wordt gegeven aan een kerkgenootschap, hebben ook andere geloofsgemeenschappen daar recht op. De terughoudendheid van politici kan betekenen dat zij er pas mee in aanraking komen wanneer een sloopaanvraag voor een kerkgebouw wordt gedaan. De sloopaanvraag kan alleen worden afgewezen als niet wordt voldaan aan specifieke eisen. Omdat deze eisen ook bekend zijn bij de kopende en verkopende partij, is afwijzen van de sloopaanvraag vaak lastig. Het bestemmingsplan lijkt een sterk instrument om sloop te voorkomen maar dat blijkt in praktijk niet zo te zijn. Dit omdat de sloopaanvraag is losgekoppeld van bestemmingsplanwijzigingen: ‘de relatie tussen de sloopvergunningplicht en het bestemmingsplan komt echter in het geheel niet tot uitdrukking in de weigeringsgronden’ (Van Buuren et al 2008). Hierdoor kan het zo zijn dat pas over bestemmingsplanwijziging wordt gesproken als de kerk al gesloopt is.
5. Juridische beperkingen
Kerkgebouwen kunnen een ‘kettingbeding’ hebben, een contractafspraak tussen de koper en verkoper van vastgoed, die als het ware wordt doorgegeven wanneer het gebouw een nieuwe eigenaar krijgt. Voorbeelden van dergelijke afspraken zijn dat een bepaalde grafsteen in de kerk altijd bewaard en beheerd moet blijven, of dat het altaar niet verplaatst mag worden. Een kettingbeding kan de herbestemmingsmogelijkheden flink beperken. Een andere juridische factor is de monumentenstatus. Wanneer een kerkgebouw wordt aangewezen als monument kan het niet meer gesloopt worden. In praktijk komt het voor dat monumentenaanvragen worden gedaan door actiegroepen, bewonersverenigingen en belangenverenigingen die sloop willen voorkomen. Het komt regelmatig voor dat actiegroepen en kerkgenootschappen naar de rechter gaan en dat actiegroepen de unieke waarde van het kerkgebouw proberen aan te tonen, terwijl de eigenaar poogt aan te tonen dat het kerkgebouw nauwelijks waarde heeft. De monumentenstatus wordt vaak als laatste redmiddel gezien om het gebouw te bewaren, maar toekenning van de monumentenstatus kan enorme impact hebben op de eigendomswaarde van het gebouw. De monumentenaanwijzing kan als het ‘collectiviseren’ van een privaat object worden gezien. Dit is een wezenlijk punt van discussie: is het kerkgebouw eigendom van een selectieve groep gelovigen en mogen zij over de toekomst van het gebouw beslissen, of is het gebouw van maatschappelijke waarde?
Koen Raats is promovendus planologie aan de Universiteit van Amsterdam, waar hij onderzoek doet naar herbestemming van cultureel erfgoed. Koen geeft les in de bacheloropleiding Planologie aan de Universiteit van Amsterdam en werkt als zelfstandig adviseur op het gebied van herbestemming. Dit blog is een bewerking van een eerder verschenen artikel van Koen Raats “Lege kerkgebouwen: slopen of omdopen?’ in Rooilijn (Jg. 45 / Nr. 2 / 2012).
Literatuur
– PKN (2008) Een protestantse visie op het kerkgebouw met een praktisch-theologisch oogmerk, PKN, Utrecht
– Buuren, P. van, A. de Gier, A. Nijmeijer & J. Robbe (2008) Van WRO naar Wro, Instituut voor Bouwrecht, Den Haag
– Broekhuizen, J. & P. Houben (2008) ‘Voorkomen is beter…over zorgvuldig omgaan met kerkgebouwen’, L. Jongmans, B. Linskens & A. de Groot, Handreiking religieus erfgoed voor burgerlijke en kerkelijke gemeenten: van kerkelijk gebruik tot herbestemming, VNG, Den Haag
1 comment
Dionne Limpens-Neilen says:
Sep 26, 2014
Mooi artikel met duidelijke duiding van de verschillende redenen. Afstoting/leegstand van kerken zou wellicht voorkomen kunnen worden door te bekijken hoe er op een verantwoorde manier verwarmd kan worden, afhankelijk van gebouw, interieur, mens en het gebruik. Zodoende wordt er minder schade aan gebouw en interieur toegebracht en zullen restauratiecycli langer worden, en dalen de kosten hiervoor dus aanzienlijk. Hierdoor kunnen meer kerkgemeenten overeind blijven en gebouwen in gebruik blijven. Ik heb recent een nieuwsbrief hierover uitgebracht. Voor meer info, bekijk deze pagina