Tot voor kort waren industriële gebouwen buitenbeentjes in de wereld van de erfgoedzorg. Door het werk van RCE-adviseur Peter Nijhof en organisatie BOEi is industrieel erfgoed uitgegroeid tot een smaakmaker.

Op 25 september wordt tijdens een besloten bijeenkomst afscheid genomen van Peter Nijhof, jarenlang adviseur bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE). Tegelijkertijd wordt stilgestaan bij het twintigjarig jubileum van BOEi: een organisatie voor de herontwikkeling van industrieel erfgoed, ooit mee opgericht door de RCE. Wat Nijhof en BOEi bindt is de passie voor een onderwerp dat lange tijd als buitenbeentje werd gezien. Industriële (vaak aftandse) gebouwen, die hun functie hadden verloren hadden, omgeven door rommel en vuiligheid, klaar voor de sloop: was dat wel erfgoed?

Inmiddels weten we beter. Peter Nijhof en BOEi zijn niet alleen ‘believers’ gebleken, hun gelijk is ook bewezen. Industrieel erfgoed is voor veel steden dé smaakmaker en zorgt voor economische impulsen. Zo huisvesten de 35 bij het Dutch Creative Residency aangesloten industriële gebouwen alleen al 4000 bedrijven, goed voor 10.000 arbeidsplaatsen. De herbestemde gebouwen verhogen de vastgoedwaarde van omliggende gebouwen, hebben invloed op vestigingsfactoren en woonvoorkeuren van bewoners en zijn iconen die toeristen trekken. Herbestemde industriële gebouwen zijn dan ook een dankbaar onderwerp van city- en regiomarketing ­– Zaanstad profileert zich met de fabrieken aan de Zaan, Rotterdam met de Van Nellefabriek. Ook kunnen voormalige fabrieken helpen om een stad een ander profiel te geven (Eindhoven met Strijp S, Dordrecht met Villa Augustus, Amersfoort met De Nieuwe Stad), doordat ze een enorme aantrekkingskracht hebben op de creatieve en culturele bedrijvigheid. Het zijn kortom de oude fabrieken die, in de woorden van hoogleraar citymarketing Gert Jan Hospers, ‘bewoners, bezoekers, bedrijven en bollebozen trekken’.

Van de Timmerfabriek in Maastricht tot de Puddingfabriek in Groningen, van De Hallen in Amsterdam tot het Honingcomplex in Nijmegen – vijftig succesvolle voorbeelden zijn vrij gemakkelijk op te noemen. Tijdens zijn afscheid krijgt Peter Nijhof de reisgids Terug naar de fabriek met daarin tientallen inspirerende voorbeelden.

De herbestemde Rote Fabrik in Zürich (2008)

De herbestemde Rote Fabrik in Zürich (2008). Foto: Roland zh via Wikimedia Commons

In Europa was Nederland niet het eerste land dat de mogelijkheden van industrieel erfgoed zag. In 1972 werd in Zürich de Rote Fabrik herbestemd, en zo waren er her en der meer inspirerende voorbeelden, zoals Granville Island in Vancouver uit 1979. De grote doorbraak kwam rond 1990 toen in het kader van de herstructurering van het Ruhrgebied IBA Emscherpark werd gestart en industriële gebouwen volop in de belangstelling kwam te staan. In Nederland viel dat samen met de oprichting van het Projectbureau voor Industrieel Erfgoed (PIE). Peter Nijhof was de drijvende kracht. PIE schuwde de controverse niet. De startnotitie kreeg bijvoorbeeld als titel ‘Het industrieel erfgoed en de kunst van het vernietigen’. Geen pleidooi voor absoluut behoud, maar een pleidooi voor bewustwording van het belang van industrieel erfgoed en de gewenste focus op kansen voor transformatie. In zijn lange carrière heeft Peter Nijhof bijgedragen aan de nodige successen, maar ook gehuild om de gemiste kansen. Nagenoeg elk gebouw acht hij technisch herbestembaar, de fysieke vorm van een gebouw blijkt in de praktijk nauwelijks een barrière. Als de herbestemming niet lukt ligt dat vaak aan andere zaken, zoals de verschillende belangen in het proces.

Zo constateert hij in een bijdrage voor een cursus restauratietechniek dat er nog werk aan de winkel is voor de verschillende betrokkenen. Zo meent hij dat erfgoedprofessionals alles even belangrijk vinden, waardoor kiezen heel moeilijk wordt. Ook stappen erfgoedspecialisten te laat en met verkeerde instrumenten in het ontwikkelproces (bijvoorbeeld door het overhandigen van een vuistdik waardenstellend rapport). Stedenbouwkundigen op hun beurt weten de aanwezige structuren lang niet altijd goed op waarde te schatten en architecten willen te vaak bestaande gebouwen heimelijk omtoveren tot een eigen meesterwerk. Marktpartijen hebben volgens Nijhof de neiging om tijdens het ontwikkelingsproces stapje voor stapje steeds meer herbestemming door nieuwbouw te vervangen, vooral als dit meer winst oplevert. Gemeenten tenslotte sturen te weinig op het belang van cultuurhistorische waarden en geven dit algemeen belang te weinig voorrang boven de eigen grondexploitatie. Desalniettemin concludeert Peter Nijhof dat herbestemming en herontwikkeling erkenning hebben verworven als dé strategie voor duurzaam behoud. Met name in de Randstad overtreft de vraag naar wonen, werken en uitgaan in doorleefde gebouwen van industriële signatuur het aanbod, zo stelt hij. Dat hij daar zelf een belangrijke bijdrage aan geleverd heeft staat buiten kijf.

Herbestemming fabriek 'Rohm & Haas' in Amersfoort.

Herbestemming fabriek ‘Rohm & Haas’ in Amersfoort.

BOEi tenslotte. Van een speler met weinig invloed in de vastgoedbranche ontwikkelde BOEi zich onder leiding van Arno Boon tot een gerespecteerd (her)ontwikkelaar. Veel bekende smaakmakers zijn op het conto van BOEi te schrijven: Rohm en Haas in Amersfoort, DRU in Ulft, de Creatieve Fabriek in Hengelo, Cereol in Utrecht, ENCI in Roermond.

BOEi heeft ogen geopend voor de kansen die herbestemming van allerlei soorten erfgoed biedt. Zeker de afgelopen jaren, toen de crisis in de vastgoedbranche hard toesloeg en de ontwikkelsector zich niet kon aanpassen. Veel klassieke ontwikkelaars en bouwers waren vooral gefocust op sloop en nieuwbouw, uniformiteit en ‘massaproductie’. Hun kennis, netwerk en productiesysteem was hierop ingericht. Door hun omvang bleek het moeilijk om zich snel aan de eisen van de nieuwe tijd aan te passen. Maatwerk, vakmanschap, een integrale aanpak en flexibiliteit waren nodig, maar dat kon men niet leveren. Kenmerken die de werkwijze van BOEi typeren.
BOEi heeft dan ook veel partijen op de juiste weg gezet. Inmiddels hebben al redelijk wat ontwikkelaars en bouwbedrijven hun bedrijfsvoering op die manier aangepast. BOEi heeft ondertussen niet stil gezeten en de nodige succesvolle ‘dochters’ het licht doen zien (Boerderij en Landschap, Kerk en Klooster). De aandeelhouders lijken te glimmen van succes en verdere groeiambities liggen in het verschiet. Gegeven de alsmaar groeiende leegstand ligt er immers nog werk te wachten – ook voor nieuwe BOEi’s.

Terugblikkend zijn de buitenbeentjes de troetelkinderen geworden. En vanuit de hemel knikt Jane Jacobs hen goedkeurend toe.

 

Frank Strolenberg is Programmaleider Herbestemming bij de Rijksdienst voor het Cultureel  Erfgoed. Erik Kleijn is Directiesecretaris en tot voor kort Hoofd Gebouwd Erfgoed en voormalig leidinggevende van Peter Nijhof bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.