De nieuwe tuin van het Rijksmuseum

Op basis van het oorspronkelijke ontwerp van Cuypers pakte bureau Copijn de tuinen van het Rijksmuseum op eigentijdse wijze aan. De gebruikswaarde is toegenomen – de vakwereld reageert verdeeld.

 

Foto: Mark Hendriks

Foto: Mark Hendriks

In juni werden de tuinen van het Amsterdamse Rijksmuseum na bijna tien jaar heropend. De museumtuinen ondergingen een metamorfose – de originele en eclectische siertuin van architect Pierre Cuypers, die was verwaarloosd en overwoekerd, is door de landschapsarchitecten van het Utrechtse bureau Copijn heringericht tot een eigentijdse stadstuin. Tijdens de persbezichtiging noemde museumdirecteur Wim Pijbes de nieuwe tuin een ‘museumzaal van de 21ste eeuw’.

Voor landschapsarchitecten is het wellicht de mooiste opdracht in zijn soort: tekenen aan een door publiekslieveling Cuypers ontworpen tuin bij het belangrijkste museum van het land en direct grenzend aan het roemruchte Museumplein. Maar het was ook een ingewikkelde opgave. De museumdirectie wilde een moderne tuin die gebruikt kan worden als een volwaardige tentoonstellingszaal en die voldoet aan de voorwaarden van een hedendaagse stadsruimte. En, zo stond in de uitvraag, in het ontwerp moest voortgeborduurd worden op het gedachtegoed van Cuypers.

Daar wringt hem de schoen. Cuypers greep terug op het verleden – in een geometrische compositie bood hij plaats aan een rijke verzameling formele tuinontwerpstijlen uit de achttiende en negentiende eeuw, van de Franse barok tot het classicisme. De tuin was bedoeld om beelden en bouwfragmenten te tonen, maar Cuypers zag hem vooral als een ontoegankelijke omlijsting van zijn gebouw zodat de pompeuze architectuur – vol details en ornamentiek – er beter uit zou komen.

 

Ontwerp Cuijpers 1901 (li) en Ontwerp Copijn 2012 (re). Afbeeldingen: Copijn

Ontwerp Cuijpers 1901 (li) en Ontwerp Copijn 2012 (re). Afbeeldingen: Copijn

Vergeten groenten

De opgave was dus: hoe kan op basis van deze historiserende ontwerpprincipes een eigentijdse tuin worden gemaakt als buitenzaal en van waarde voor de openbare ruimte van het levendige en hippe Amsterdam?

De ontwerpers van Copijn zijn rond het Rijksmuseum eigenzinnig te werk gegaan. In plaats van het oorspronkelijke ontwerp te reconstrueren, of alle ingrepen uit de afgelopen honderd jaar zichtbaar te maken, durfden landschapsarchitect Sander Rombout en zijn team het aan om een nieuw plan te maken. Ze maakten gebruik van enkele historische principes en componenten, maar schroomden niet om nieuwe ingrepen te doen. En met succes: de tuin mag met recht een stadstuin en toonzaal van de 21ste eeuw genoemd worden.

De eigenzinnigheid van Copijn blijkt uit een aantal opvallende toevoegingen. Tussen de achtergevel en de verdiepte vijver is een terras gemaakt. In een nieuw geplaatste Franse kas uit 1830 worden ‘vergeten’ groenten geteeld voor het museumrestaurant. In het oude Van Logteren-tuinhuis is een koffiebar gevestigd. De Deense kunstenaar Jeppe Hein ontwierp in de as van de oostelijke vleugel een waterlabyrint, en tussen de voormalige directeurswoning en de Teekenschool – een centrum voor museumeducatie – zijn speeltoestellen van Aldo van Eyck geplaatst. De gebruiks- en ontvangstmogelijkheden van de tuinen, die tijdens de openingstijden van het museum vrij toegankelijk zijn, zijn door deze ingrepen flink toegenomen.

Foto: Mark Hendriks

Foto: Mark Hendriks

Foto: Mark Hendriks

Foto: Mark Hendriks

Foto: Mark Hendriks

Foto: Mark Hendriks

 

Labyrint

Voor het raamwerk van de tuin heeft Copijn gebruikgemaakt van de orthogonale plattegrond van Cuypers. Het lijnenspel van de tuinkamers is weer zichtbaar gemaakt en overtollige beplanting weggehaald. De kamers zijn met elkaar verbonden door paden, berceaus en doorgangen en het beplantingsplan bestaat uit vaste planten en bollen waarmee elk seizoen zijn eigen accenten en nuances krijgt. Waar in de tuinkamers oorspronkelijk verschillende tuinstijlen werden getoond, zijn ze nu bedoeld als decor voor de wisselende beeldententoonstellingen – tot voor kort de voluptueuze sculpturen van de Britse beeldhouwer Henry Moore.

Aan de voorzijde zijn de twee centrale gazons verhoogd waardoor de beelden vanuit de omgeving goed te zien zijn. Langs de tuinhekken ontbreekt hoge beplanting zodat voorbijgangers vanaf de drukke Stadhouderskade zicht hebben op het museum en de tuin. Door brede trappen en voor de hoofdingang langs zijn de twee voortuinen met elkaar verbonden.

Aan de achterzijde staan langs het hek winterlinden. Door de verhoogde boomkroon blijft de tuin vanaf het Museumplein zichtbaar. Onder de monumentale vleugelnoot was ooit een labyrint van hagen aanwezig. Dat doolhofidee is teruggebracht, maar dan door een patroon van natuurstenen platen, vaste planten en buxushagen.

Langs de oostelijke gevel – waar men van achter naar voor kan lopen – heeft de tuin een vrijere vormgeving gekregen. Dit komt vooral doordat dit tuindeel op het dak van de ondergrondse nieuwbouw ligt en hier de toegang tot de expeditieruimte is.

 

Foto: Mark Hendriks

Foto: Mark Hendriks

Foto: Mark Hendriks

Foto: Mark Hendriks

Foto: Mark Hendriks

Foto: Mark Hendriks

 

Pretparkgordel’

Op een warme vrijdagmiddag in juli is het erg druk in de tuin. Museumbezoekers uit alle windstreken zoeken verkoeling in de schaduw van de enorme vleugelnoot.

Vooralsnog voert de expositiefunctie de boventoon en komt de functie als publiekstuin minder uit de verf. De geometrische opbouw, de formele sfeer, de beelden van Henry Moore: het is nog even wennen om de museumtuinen te zien als een plek om een boek te lezen, te lunchen of met vrienden te relaxen. Daarvoor zijn de tuinen te lang dicht geweest en hebben bezoekers nog een te traditioneel beeld van het geoorloofde gebruik: in de tuinvakken staan de kunstwerken, over de paden mag je erlangs lopen. Positieve uitzondering is het waterlabyrint. Kinderen rennen tot vermaak van de omstanders kriskras door de waterstralen.

Over de architectonische uitwerking oogstte het ontwerp vooral onder tuinhistorici kritiek. Leden van het tuinhistorisch genootschap Cascade schreven op hun website: ‘Misschien wel structuren gehandhaafd, maar de sfeer van Cuypers is totaal kapot gemaakt. Van bescheiden groene zoom tot pretparkgordel.’ Het typeert de discussie over de maatschappelijke betekenis van de tuinarchitectuur. Is het een van de kunsten en dienen uitingen daarvan tot in de eeuwigheid behouden te blijven – of is het een culturele discipline die oplossingen geeft voor maatschappelijke vraagstukken?

De aantrekkingskracht van de nieuwe tuinen in het drukke Amsterdamse museumkwartier zijn het bewijs van dit laatste. Een volledige reconstructie van de sierkamers van Cuypers zou misplaatst zijn geweest en niet voldoen aan de gewijzigde context waarin de tuinen zich nu bevinden. Terug naar de omlijsting van barokke en classicistische showtuinen, waarin het gebouw de boventoon voert? Dat was een belediging geweest voor de hernieuwde stedenbouwkundige en maatschappelijke betekenis van het Rijksmuseum en zijn tuinen.

Mark Hendriks (1980) is journalist en redacteur op het gebied van ruimtelijke ordening, stedenbouw en landschapsarchitectuur. Dit artikel verscheen eerder in het augustusnummer van tijdschrift Blauwe Kamer (nr. 4 2013).

 

Project herontwerp tuinen Rijksmuseum
Ontwerp Copijn tuin- en landschapsarchitecten
Opdrachtgever Rijksgebouwendienst
Ontwerp 2004 – 2012
Realisatie 2012 – 2013 (eerste fase)