In de jonge polderstad Almere worden gebouwen zonder pardon gesloopt. Ze zijn financieel niet rendabel, voldoen niet meer aan de eisen van deze tijd of ze moeten plaats maken voor nieuwbouw. De mogelijke historische waarde van deze gebouwen lijkt daarbij geen rol te spelen. Onterecht, vindt Karen Heijne. De relatief jonge gebouwen in Almere zijn onderdeel van een verhaal dat de naoorlogse stadsontwikkeling van Nederland vertelt.
Verzorgingstehuis de Overloop van Herman Hertzberger staat door veranderende eisen binnen de zorgsector op de nominatie voor sloop. Dit structuralistische gebouw uit 1982 beeldt het sociale denken en daarmee de ideeën achter de opzet van Almere Haven uit. Met zijn gebouw brengt Hertzberger de ouderen in contact met elkaar, hij geeft het gebouw een gemeenschapsfunctie. Het grote atrium zorgt voor wisselende zichtlijnen en vormt het hart van het gebouw. Kleinschaligheid binnen de grotere structuur. Privé en openbare ruimtes lopen naadloos in elkaar over. Maar de Overloop lijkt zijn langste tijd te hebben gehad: de (te) kleine kamers voldoen niet meer aan de huidige verzorgingseisen en een andere functie lijkt ondenkbaar voor de betrokken partijen. De sloopvergunning is al een jaar geleden verleend. De huidige crisis biedt wellicht de kans om het tij te keren: de eigenaar is tot op heden nog niet tot sloop overgegaan.
Gefaseerd geplande stad
Als nieuwe stad in de polder heeft Almere vooral naam gemaakt met haar woningbouw. In 1976 zijn de eerste woningen opgeleverd en sindsdien geldt de stad als overloopgebied voor Amsterdam, Utrecht en het Gooi. Betaalbaar en comfortabel wonen in een groene omgeving, dat zijn de speerpunten waarmee Almere zich profileert. De keerzijde is dat de stad het imago heeft van een slaapstad zonder identiteit. Een mening die helaas niet alleen voor buitenstaanders lijkt te gelden. Ook de huidige ontwikkelaars, planners en bouwers die dagelijks met de stad bezig zijn lijken gericht op de korte termijn en niet erg trots op de stad. Almere heeft op dit moment bijvoorbeeld nog geen monumentenbeleid en staat op het punt het advies van welstand tot een minimum te beperken. Dat laatste is een goed voornemen ten aanzien van de vrijheid voor de zelfbouwer, een doelgroep waar Almere zich mee profileert, maar een ruimtelijke visie op de stad als totaal mag je daarbij wel verwachten.
Die laatdunkende houding ten opzichte van de stad is niet terecht, want Almere is wel degelijk met bevlogenheid en vanuit idealen ontworpen. In 1972 werd het Projektburo opgericht dat voor de opgave stond een nieuwe stad te ontwerpen. Een groep deskundigen uit verschillende vakdisciplines met een werkwijze die typerend was voor de jaren ’70. Zij geloofden in de idee van de maakbare samenleving en kregen de unieke kans een stad te bouwen zonder context, letterlijk op een lege zandvlakte. Het Projektburo ontwierp een tuinstad bestaande uit vijf losse kernen, gelegen in een groot groengebied. Zo hoefde Almere niet in één keer gebouwd te worden. Dit voordeel geeft ook nu, ruim dertig jaar later, volop speelruimte voor toekomstige stadsontwikkelingen. Structuurplannen zorgden vervolgens voor een stapsgewijze invulling van de stad en haar kernen. Daarmee werden de stedenbouwkundige kaders bepaald en vastgelegd.
Vanwege haar ontstaansgeschiedenis neemt Almere een bijzondere positie in binnen de ontwikkeling van de Nederlandse architectuur en stedenbouw. De verschillende tijdsperiodes en stijlkenmerken zijn duidelijk aan te wijzen, elke periode kent haar eigen bijzondere momenten.
De eerste kern Almere Haven is een typerend voorbeeld van de ‘bloemkoolwijken’ uit de jaren ’70, met het gebouw Corrosia – dat op dit moment grondig wordt gerenoveerd – in het hart. Opgedeeld in kleine eenheden sluit het aan bij de menselijke maat, alsof het gebouw een stad in een stad is. In de jaren ’80 grijpt de stedenbouw terug op de rationele uitgangspunten uit het begin van de twintigste eeuw. Stedenbouw en architectuur worden gekenmerkt door veel repetitie, grootschaligheid en geometrische vormen. Almere krijgt de typerende kenmerken van een suburb waaraan het haar negatieve imago te danken heeft. Toch is ook ruimte voor het woonexperiment. Kleinschalig met de prijsvragen de Fantasie, de Realiteit (en recent de Eenvoud). Deze wijken zijn een voorbode van het particulier opdrachtgeverschap en de daarbij behorende wens zoveel mogelijk ‘bouwbesluit- en welstandsvrij’ te bouwen. Op grotere schaal wordt geëxperimenteerd in de NWR BouwRai tentoonstellingswijken met als doel de vrije hand te geven aan nieuwe ideeën en woontypologieën vanuit het vakgebied. Het betekent de carrièrestart van een aantal jonge architecten, waaronder de latere rijksbouwmeester Liesbeth van der Pol. Almere groeit inmiddels hard en is toe aan een nieuw stadscentrum met bijbehorende voorzieningen. OMA ontwerpt een gebogen maaiveld dat gedeeltelijk over het bestaande centrum is gedrapeerd. De gebouwen op dit golvende tapijt zijn stuk voor stuk ontworpen door internationale toparchitecten. Iconische architectuur op een presenteerblaadje, typerend voor deze hoogtijdagen van de architectuur aan het begin van deze eeuw. Als vervolgens de crisis toeslaat en er landelijk weinig gebouwd wordt heeft Almere door grondbezit een belangrijke troef in handen: particulier opdrachtgeverschap. Met de komst in 2006 van Adri Duivesteijn als wethouder wordt beleidsmatig grootschalig op deze manier van ontwikkelen ingestoken. Het vloeit voort uit de eerdere woonexperimenten die de stad rijk is.
Nieuwe opgave
Het bovenstaande schetst in een notendop de tijdlijn waarbij het een aantal ingrediënten aanstipt van een collectief geheugen. Mede door de nadruk op het wonen vormt de stad als het ware een staalkaart van stedenbouwkundige concepten van de laatste decennia, ondersteunt door een architectonische invulling. De stad heeft altijd voldoende ruimte voor nieuwe ontwikkelingen gehad.
Maar dit verandert, door de huidige economische situatie en bijbehorende tijdgeest en door de leeftijd van de stad. Het gaat in Almere niet langer alleen om nieuwbouw en vooruitgang op maagdelijke vlaktes. Almere heeft alleen vooruit gekeken, naar vernieuwing en ontwikkeling. Nu zal ze ook terug moeten kijken en zich bezinnen. De opgave voor de stad is om ook van binnen uit te vernieuwen. Hoe doe je dat? Hoe bepaal je wat culturele en esthetische waarde heeft, en wat niet. Wat wil je behouden en wat kan worden vervangen of omgevormd? Dit is niet alleen een lokale opgave, want als er elementen uit de landelijke tijdlijn worden gehaald is de staalkaart immers niets meer waard.
De vraag rijst hoe de stad binnenstedelijk vernieuwt zonder de staalkaart en het collectieve geheugen aan te tasten. Bij het bepalen van monumenten spelen twee schijnbaar tegenstrijdige dingen: enerzijds wil je objecten beschermen en bewaren voor latere generaties, anderzijds is de beste bescherming het gebruik van het object. Dat betekent dat gebouwen – waarvan de historische waarde (nog) niet direct zichtbaar is – de mogelijkheid moeten krijgen zich aan te passen en ook een nieuwe functie moeten kunnen vervullen. Toekomstig beleid moet hiervoor kaders bieden, maar niet te knellend zijn.
Daarentegen is het een groot voordeel dat de stad nog zo jong is. Het collectieve geheugen is sterker omdat de pioniersverhalen nog levend aanwezig zijn. De inwoners van Almere komen allemaal van elders en hun verhalen vormen samen de geschiedenis van Almere. Deze begon bij de eerste bewoners in 1976 en de zogenoemde peetvaders (leden van het Projektburo), de bedenkers van Almere van het eerste uur. Zij hebben de gebouwen zien ontstaan, zijn betrokken geweest bij de ontwikkeling of hebben er langere tijd in gewerkt. Juist daarom kunnen ze objecten beoordelen op sociaal/maatschappelijke waarde en een vruchtbare rol vervullen binnen het erfgoeddebat. De criteria om tot een keuze te komen wordt daarmee rijker en gaat verder dan alleen esthetische stijlkenmerken.
Almere zal bij het bepalen van haar erfgoedbeleid op zoek moeten gaan naar nieuwe criteria dan landelijk wordt toegepast. Almere is een jonge stad en kent nog geen objecten met een monumentale status. Met het vervallen van de eis dat een gebouw minimaal 50 jaar oud moet zijn om de titel monument te verdienen liggen er kansen. Wil Almere een identiteit opbouwen en een plek krijgen binnen het Nederlandse erfgoed, dan zal ze stelling moeten nemen. De gemeente moet op korte termijn beleid ontwikkelen en gemotiveerde keuzes maken.
Helaas is dit nog niet het geval. In plaats van trots te zijn op cultureel erfgoed wordt het in de uitverkoop aangeboden, zoals recent met Museum de Paviljoens is gebeurd. Zowel de kunstcollectie als het gebouw van de Belgische architecten Robbrecht en Daem zijn binnenkort niet meer in Almere. Het gebouw is verkocht aan De Nieuwe Stad uit Amersfoort en de collectie is onderverdeeld onder verschillende kunstinstellingen in Nederland. Dit voorval heeft echter wel de discussie geopend en de tijd lijkt rijp voor een breder debat. Het wordt tijd om serieus invulling te geven aan het ‘fysieke’ geheugen van Almere’.
Karen Heijne is architect en schrijft als freelancer over stedenbouw en architectuur, met name over haar woon- en werkplaats Almere. Zij schrijft onder andere voor ArchiNed, Architectenweb Magazine, INTI (International New Town Institute) en architectuurcentrum CASLa. Daarnaast is zij medeoprichter van de website Geheugen van Almere
2 comments
Herman Wesselius den Boer says:
May 22, 2014
Het is inderdaad belangrijk om de geschiedenis van Almere, die is uitgebeeld in steen, nog goed te bewaren. Almere is feitelijk een groot openlucht-museum, je kunt bijna chronologisch in de tijd wandelen op een relatief kleine wandeling.
Ik merk dat Almere nu pas langzaam maar zeker van het ‘negatieve’ imago af komt en dat steeds meer mensen de stad gaan waarderen en dat ook willen uitdragen.
Helemaal mee eens om hier nadrukkelijkker aandacht voor te vragen !
Herbestemmen is een kunst op zich, maar als er een wil is, kan er veel.
Laura Bouwmeester says:
May 24, 2014
Het dilemma voor Almere is aan de ene kant de constatering dat gebouwen voor het gebruik verouderd zijn en aan de andere kant de culturele waarde van dezelfde gebouwen.
In Almere is voornamelijk gekozen voor zakelijke en sobere bebouwing, waardoor deze door ‘outsiders’ moeilijk op waarde te schatten is. Dit feit, gevoegd bij de lage waardering voor de gemeente in het algemeen in de publieke opinie buiten Almere, maakt het wel heel gemakkelijk tot sloop over te gaan in plaats van nog eens goed na te denken.
Ik ben het dan ook geheel eens met de oproep beleid te ontwikkelen en gemotiveerde keuzes te maken.