We kennen in Nederland een aantal prachtige en succesvolle herbestemmingen van industriële complexen. Het succesvolle recept van de Westergasfabriek, waarbij de herbestemming van een historisch complex een integraal onderdeel vormt van gebiedsontwikkeling heeft zich door heel Nederland verspreid. Inmiddels wordt ook in het buitenland gekeken naar de Dutch Approach voor het transformeren van fabrieken, spoorzones en ziekenhuizen tot culturele hotspots. Is de Nederlandse aanpak echt het lichtende voorbeeld en is het dan ook elders toepasbaar? Of biedt de aanpak die men in andere landen hanteert aanleiding om eigen houding te ontwikkelen? Het antwoord op deze vragen werd onderzocht in een serie workshops met Frankrijk als vergelijkingscasus.
Patrimoine de l’Avenir
In het kader van internationale kennisuitwisseling over gebiedsherbestemmingen is dit jaar een project opgezet met de naam Patrimoine de l’Avenir,. De initiatiefnemers The Cloud Collective, Braaksma&Roos en Werkplaats Erfgoed vergeleken de omgang met erfgoed en de praktijk van gebiedsontwikkelingen in Frankrijk en Nederland. Het betrof hierbij niet alleen de wet- en regelgeving, maar ook de visie op erfgoed en de uitwerking van de landelijke systemen op de praktijk van herbestemming. In verschillende groepsgesprekken werden experts en actoren bevraagd.
Het beleid in elk ander land verschilt met dat in Nederland en zou daarom al interessant zijn om te vergelijken. Frankrijk bleek echter een logische keuze omdat het beleidssysteem lijkt op dat in Nederland. De beleidsstructuren veroorzaken de belangrijkste verschillen in de praktijk.
De Franse erfgoedpraktijk
Bescherming van erfgoed kent in Frankrijk een vergelijkbare opzet als in Nederland, monumenten zijn óf op regionaal óf landelijk niveau beschermd. Frankrijk telt 45.000 monumenten, tegenover zo’n 100.000 in Nederland. Dat lijkt in eerste instantie een groot verschil, maar de Franse praktijk kent daarbij de bepaling dat rondom elk monument een zone van 500 meter wordt meegenomen in de bescherming. Hierdoor is uiteindelijk alsnog zo’n 5% van het gehele Franse grondgebied beschermd.
De Franse tegenhanger van de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed draagt zorg voor de bescherming van het erfgoed. De instantie beschikt over veel kennis en mogelijkheden dan in Nederland. Een team van zo’n 280 speciale Rijkserfgoedarchitecten of Architectes des bâtiments de France heeft de taak om verbouwingen en herbestemmingen in historische gebieden te begeleiden. Zij keuren en beoordelen alle ontwikkelingen in, aan of om het object, waardoor zowel de taken van de Nederlandse monumenten- als de welstandcommissies op zich nemen.
Vanwege deze hiërarchische sturing en controle vanuit de centrale overheid steekt het Franse systeem traditioneler in elkaar. Het schept duidelijke richtlijnen voor architecten en biedt landelijk éénduidige beoordelingen. Dit biedt enerzijds een garantie voor continuïteit en kwaliteit, anderzijds heeft het een logge en gecompliceerde organisatie met een verhoogde bureaucratie tot gevolg. Er is minder ruimte dan in Nederland om lokale gevoeligheden en lokaal beleid te laten meewegen in de ontwikkelingen. Dit speelt mee bij herbestemmingen van complexen in een stedelijke omgeving, die daarom als zelfstandige commerciële ontwikkelingen worden opgepakt. De lokale overheid neemt zo geen belang in dergelijke projecten.
Omgangscultuur
Een ander belangrijk verschil is de rol van erfgoed bij het publiek. In Nederland is de omgang met erfgoed voornamelijk pragmatisch. We hechten belang aan erfgoed dat functioneel en betaalbaar blijft. Een sluitende exploitatie is daarbij even belangrijk als de bescherming van erfgoedwaarden. Ingrepen in de architectonische structuur zijn daarbij niet uit den boze. De overheid heeft met Behoud door ontwikkeling (het credo van het Belvedère-beleid 2000-2009) uiting gegeven van deze instelling. In Frankrijk wordt erfgoed echter sterker als een algemeen publiek goed beschouwd, waardoor men conservatiever omspringt met het erfgoed.
Ook bij de herbestemming van complexen leiden verschillen in omgangscultuur tot verschillen in de praktijk. Fabrieken worden in Frankrijk bijvoorbeeld slechts spaarzaam beschermd, ook de lokale bevolking heeft vaak geen oog voor industrieel erfgoed. Men mist de toegevoegde waarde en ziet ze eigenlijk het liefst zo snel mogelijk verdwijnen. Fabrieken zijn bovendien complexen met een lage dichtheid, waardoor zij ook niet aantrekkelijk zijn voor ontwikkelaars om appartementen of kantoren in te realiseren. Ook het beschermen van ziekenhuizen of andere publieke gebouwen gebeurt weinig, omdat de overheid de publieke instanties niet wil hinderen in hun werkzaamheden en ontwikkeling. Wanneer men complexen herbestemd, dan is het vaak omdat een ontwikkelaar brood ziet in de bestaande identiteit van de plek, niet vanwege het beschermen van cultuurhistorische waarden.
Dutch Approach
Een belangrijke component van het Nederlandse succes bij herbestemmingen is een langzame en geleidelijke aanpak met tijdelijk gebruik van kleinschalige creatieve bedrijvigheid. Deze bedrijvigheid creëert een enorme maatschappelijke en economische meerwaarde voor de omgeving, maar biedt ook ruimte om de identiteit, sfeer en aantrekkelijkheid van het gebied te versterken. In een vroeg stadium gaat men al op zoek naar mogelijk uitbaters, gebruikers en een verdienmodel gebaseerd op de gekozen identiteit. Deze aanpak is zelfs geëvolueerd tot het model dat nu als typisch Nederlands kan worden beschouwd; de Dutch Approach.
Bij het herontwikkelen van complexen in Frankrijk lijkt echter veel minder dan in Nederland rekening te worden gehouden met het direct ‘in de markt zetten’ van het toekomstige gebied. Hier wordt de periode tussen leegstand en nieuwe oplevering ook niet specifiek als waardevol ervaren.
Ziekenhuiscomplex St-Vincent-de-Paul
Een unieke uitzondering op deze regel vormt het voormalige ziekenhuis St-Vincent-de-Paul in hartje Parijs. Het is een complex op een grondgebied van 3,4 hectare dat in 2010 de deuren sloot. De stad Parijs wierp zich op als initiatiefnemer van het proces met de intentie om maatschappelijke belangen te waarborgen. Zij kocht het gebied op om het te herontwikkelen tot ecoquartier; een stadswijk met hoge duurzaamheidsdoelstellingen.
Voordat de huidige bebouwing gesloopt wordt, is tijdelijk maatschappelijk gebruik mogelijk gemaakt door hierin gespecialiseerde organisaties. Zo wordt onder andere onderdak aan asielzoekers geboden. Daarnaast zitten huurders uit het sociale en culturele domein en kleine bedrijvigheid. Met specifieke evenementen spreekt de hier ontstane gemeenschap jonge mensen aan. Het doet in eerste instantie sterk denken aan de Nederlandse praktijk van tijdelijk gebruik van dergelijke complexen, maar er bestaan toch grote verschillen.
Zo heeft het tijdelijke gebruik in het Franse geval een duidelijk sociaal en politiek doel. De termijn waarin tijdelijke initiatieven mogelijk zijn is bovendien onherroepelijk. Ook vormt het geen integraal onderdeel van de lange termijn marketingstrategie. Het levert in St-Vincent-de-Paul een unieke situatie op binnen een vastgoedmarkt onder druk, maar er bestaan risico’s op conflicten of financiële hoofdbrekens wanneer het proces weer overgaat in een concrete herontwikkeling. Tijdelijk gebruik kan namelijk dusdanig wortel geschoten hebben dat het vanwege maatschappelijke motieven ingepast dient te worden in het herbestemmingstraject, eerdere rendementsberekeningen ten spijt.
Vooruitstrevend
De complexiteit van het traject, waar wetgeving en belangen van allerlei actoren meespelen, leidt overal tot unieke hindernissen en mogelijkheden. In Nederland bestond in het verleden ook een meer conservatieve houding ten opzichte van erfgoed. Deze werkwijze is echter door de aanhoudende toename van leegstand in de loop der tijd noodgedwongen losgelaten. Zo hebben we inmiddels een volgende stap gezet die je vooruitstrevend kan noemen. Conserverende visies relateren we daarom ook aan conservatieve gedachten.
Daarmee is het Nederlandse model wel degelijk uniek en in Frankrijk zagen de professionals onze benadering ook wel degelijk als vooruitstrevend. De verschillen in wetgeving en gebruiken maken echter ook dat onze cultuur van herbestemmen niet zomaar elders kan worden geïmplementeerd. Ondanks de overeenkomsten in het beschermingssysteem blijken de specifieke factoren die het Nederlandse systeem zo succesvol hebben gemaakt, in Frankrijk nog niet te bestaan.
Sebas Baggelaar is architectuurhistoricus en erfgoedprofessional in Amsterdam. Hij is hoofdredacteur bij De Erfgoedstem en voorzitter van Heemschut Amsterdam. Hij schreef onlangs het boek Piet Kramer, bruggenbouwer van de Amsterdamse School.
Het onderzoeksproject Patrimoine de l’Avenir is een initiatief van The Cloud Collective, Braaksma&Roos en Werkplaats Erfgoed, ondersteund door het Stimuleringsfonds Creatieve Industrie. Sebas woonde de workshops in Amsterdam en Parijs bij, waaraan diverse experts in de Nederlandse en Franse erfgoedzorg en architectuur deelnamen.