De National Trust beheert ruim 250.000 hectare Engelse tuinen en landschappen. Architectuurhistoricus Lara Voerman, ervoer de typische ‘National Trust-behandeling’.
In oktober bezocht ik Engeland voor een grand tour langs de hoogtepunten van de rijke Engelse landschapstraditie. Bij het bezoek aan het befaamde Stowe maakte ik voor het eerst kennis met het fenomeen National Trust, de eigenaar van het park. Het was geen verkeerde eerste indruk: goed geïnformeerde vrijwilligers, professionele brochures met alle activiteiten van die periode, tea rooms met organische worteltaart en een giftshop. Nog eens acht parken met overvolle parkeerterreinen, exact dezelfde giftshops en gelikte brochures later was ik nieuwsgierig naar deze organisatie, met vier miljoen leden een van de machtigste erfgoed- en natuurorganisaties ter wereld.
De Trust heeft meer dan 250.000 hectare grond in eigendom. Het is een liefdadigheidsinstelling, zonder banden met de overheid en haalt al haar inkomsten uit donaties en kaartverkoop. Liefdadigheid klinkt ‘geitenwollensokken’, maar werken voor de Trust is a big deal: de huidige directeur zei haar baan als hoofd van het ministerie van Binnenlandse Zaken ervoor op.
De National Trust wordt gerund als een commercieel bedrijf en de bezittingen concurreren qua bezoekersaantallen met pretparken. De marketingstrategie is briljant. Mensen blijven terugkomen door het gevarieerde aanbod van activiteiten: in de herfst maak je lange wandelingen met de beheerder van het landgoed, met kerst bakken kinderen kerststollen. Daadwerkelijk geld verdienen met erfgoed – zonder enige hulp uit de staatskas – is bepaald geen sinecure. De National Trust is daarom een voorbeeld voor andere erfgoedorganisaties, zoals het Drents Landschap dat begin 2013 aankondigde als ‘trust’ verder te willen.
Kritiek is er ook, vooral over de manier waarop de Trust met haar erfgoed omgaat en hoe ze het presenteert: exclusief, elitair (aldus linkse critici), te populair (aldus rechtse critici), veel van hetzelfde, paternalistisch, commercieel, bureaucratisch, niet creatief, teveel top-down. Het motto van de Trust is for ever, for everyone – ongeveer de letterlijke woorden die oprichter Octavia Hill in 1895 sprak. Aangekochte landerijen en terreinen krijgen een zogenoemde National Trust-behandeling: oneffenheden worden weggepoetst, bordjes opgehangen, beschermende koorden gespannen. Tea rooms krijgen een plek net als gift shops met inwisselbare producten. De gazons worden gemaaid als golfvelden, terwijl in de tijd dat de parken werden ontworpen de grasmaaier nog niet bestond. ‘Walk into any National Trust property in the country’, beweren critici, ‘and you could be in any National Trust property in the country.’
Zelfs als een park geen eigendom is van de National Trust is de organisatie soms toch aanwezig, maar dan als iets waar men zich tegen afzet. In Rousham bij Oxford, met zijn weergaloze Engelse landschapstuin van decorbouwer en landschapsarchitect William Kent, adverteren de eigenaren – al driehonderd jaar dezelfde familie – trots met het niet-commerciële karakter van hun tuin. Je wordt begroet door een kaartjesmachine in de oude stallen. De lady of the house heeft een doos met appels klaargezet – de imperfecte exemplaren weliswaar, Engeland blijft een klassenmaatschappij – met de uitnodiging er eentje mee te nemen. Bordjes ontbreken, behalve die bordjes waarop staat dat honden en kinderen onder vijftien niet zijn toegestaan. Er is geen gift shop en geen tea room. Uit de folder: ‘Neem broodjes mee, draag comfortabele schoenen en het landgoed staat je volledig ter beschikking.’ Dat klopt: er is zelfs op een zaterdag geen andere levende ziel in de tuin te bekennen. Het is een fantastische ervaring om zonder informatiefolder of dwingende bordjes door deze mysterieuze tuin te wandelen en je te laten leiden door het spel van licht en donker, precies zoals Kent het bedoeld had.
Na de wandeling krijg ik plots trek in een stuk organische worteltaart. En zijn er hier eigenlijk geen ansichtkaarten te koop van dat mooie doorzicht, of zo’n handige wandelstok die ook als kruk te gebruiken is? Dan toch maar die appel vol bruine plekken op het natte, ongemaaide grasveld naast het huis.
Lara Voerman werkt sinds 2004 als architectuurhistoricus bij SteenhuisMeurs. Binnen het bureau specialiseerde zij zich in de twintigste-eeuwse stedenbouw en landschapsarchitectuur. Samen met landschapsontwerper Joost Emmerik maakte ze een rondreis door Denemarken, op zoek naar de naoorlogse Deense landschapsarchitectuur. Over hun bevindingen schreven ze twee artikelen. In het najaar was Engeland aan de beurt.