Het sluiten van kerken is een groot emotioneel gevecht. Groot qua betrokkenheid, financieel en qua aantallen. Alleen al bij de rooms-katholieke kerk moeten 1.000 kerken sluiten. Met deze enorme hoeveelheden vraag ik me af of ze allemaal wel te behouden zijn. Voor welke kerkgebouwen moeten we vechten? De monumenten? De kerken die het best een andere functie kunnen opnemen? Of de kerken waar omwonenden voor op de bres gaan? Op díe groep betrokken burgers wil ik eens dieper ingaan.
Eind 2016 kwamen ChristenUnie en D66 met een motie om buren het eerste recht bij herbestemming te geven: “Herbestemming van religieus erfgoed heeft direct effect op de leefomgeving van omwonenden. Daarom moeten zij bij de herbestemming van kerken worden betrokken en een plan kunnen neerleggen.” Dit voorstel sluit nauw aan bij de trend dat burgers een steeds grotere rol innemen bij erfgoed. Er zijn inderdaad al tientallen voorbeelden te noemen, waarbij enthousiaste omwonenden zich ontfermen over een dorpskerk. Lokale coöperaties in Esbeek en Oostelbeers bij voorbeeld, hebben zich het kerkgebouw steeds meer toegeëigend. Op deze wijze selecteert de burger als het ware de te behouden kerken. Dat klinkt logisch. Daar waar initiatief is, is het draagvlak groter en daarmee de kans van slagen voor een herbestemming. Het is een soort natuurlijke selectie. Het kerkgebouw in de sterkste woongemeenschap wint. Provincie Noord-Brabant is de eerste die haar kerkenbeleid al baseert op deze evolutietheorie.
Onderhoud kost geld
Prima, vind ik, zolang het een functie betreft met continuïteit en daarmee de houdbaarheidsdatum van het kerkgebouw niet in het geding is. Dat is immers de reden waarom een parochie zijn kerk gedwongen moet verkopen. Even een rekensommetje ter verduidelijking. Het gros van de kerken is monument. Door de inspanningen van het Cuypersgenootschap en de Bond Heemschut bestaat bovendien de kans dat dat er nog meer worden. De houdbaarheidstermijn van een kerk als monument wordt daarmee voor het gemak op eeuwig gesteld. Dat betekent dat de maatschappij met een monumentenaanwijzing een verplichting oplegt van jaarlijks terugkerend onderhoud om het straatbeeld te behouden. Dat kost bij een gemiddelde monumentale kerk € 40-50.000 per jaar. Met 17 miljoen inwoners en 4.000 in gebruik zijnde kerkgebouwen telt Nederland een kerk per 4.000 inwoners. De jaarlijkse onderhoudsbijdrage zou neerkomen op € 10 per persoon of € 25 per huishouden. Dat lijkt een klein bedrag, maar toch is het de vraag of alle burgers bereid zijn dat jaarlijks te betalen. Bij een kerk in een dorp in Brabant heeft een makelaar marktonderzoek gedaan. Het dorp kreeg de mogelijkheid de kerk te kopen en in ruil daarvoor moesten de omwonenden € 25 per jaar betalen. Het bleek dat het bedrag te hoog was voor de omwonenden en dat zij deze € 25 per jaar helemaal niet over hadden voor het behoud van hun straatbeeld.
Emotioneel reageren omwonenden vaak dat geld geen rol mag spelen: “De kerk is betaald door onze voorouders met veel pijn en moeite, dus de kerk is van iedereen.” Wat men echter vergeet is dat de kerk moet sluiten omdat het merendeel van diezelfde omwonenden hun lidmaatschap bij de kerk hebben opgezegd of hun bijdrage nihil is vergeleken bij het lidmaatschap van de sportvereniging (die gering is en bovendien gesubsidieerd wordt). Hebben ze zonder lidmaatschap nog wel recht op de geïnvesteerde dubbeltjes en kwartjes van hun voorouders? Een vertrokken aandeelhouder van een vastgoedbedrijf heeft toch ook geen recht meer op dividend?
Hoe dan ook tonen omwonenden grote betrokkenheid. Niet alleen vanwege het mooie kerkgebouw, maar des te meer vanwege het eigen ‘Not in my backyard’-belang. Mensen willen wel gebruik maken van voorzieningen, maar willen er geen hinder van ondervinden. Past het niet in hun straatje dan komt er veel weerstand tegen deze ingrepen en wordt er een actiegroep opgericht. Of wordt de monumentenstatus als legitieme bezwaarmogelijkheid aangegrepen. Alle mogelijke wapens worden getrokken om die rustige, harmonische kerk te houden zoals die is in plaats van een nieuwe functie die ‘reuring’ brengt.
Herbestemming
Gek eigenlijk, want het lijkt wel of men zich er niet van bewust is dat bij welk gebruik van een monument dan ook de WOZ-waarde in de omgeving hoger is, zoals onderzoek aan de Vrije Universiteit aangetoond heeft. Daar profiteren de omwonenden van. Het nieuwe gebruik en de levendigheid dragen bij aan deze hoge waarde, ondanks ingrepen in het monumentale beeld. Misschien groeit de waarde van hun huis door het vitale monument wel meer dan € 25 per jaar.
Andersom vraag ik me af of omwonenden zich realiseren dat bezwaarprocedures hen uiteindelijk ook geld kost. Allereerst via maatschappelijk geld voor de inzet van burgerlijke overheden, vervolgens via maatschappelijk geld van kerkorganisaties: We zetten het rekensommetje even voort. Bij elk jaar procederen gaat het onderhoudsbudget van € 50.000 gerust op aan juridische kosten. Geld dat kerkeigenaren niet meer kunnen steken in het onderhoud aan hun monumentale gebouwen. Intussen tikt de tijd op de achtergrond door en knaagt aan pinakels en spitsboogvensters, die met subsidie gerestaureerd zijn.
Herbestemmingen zijn vaak langdurige trajecten van 5 tot 10 jaar. Dat betekent dat er gedurende de bezwaartermijnen een onderhoudsachterstand van € 0,5 miljoen wordt opgebouwd. Dit maakt niet alleen een haalbare herbestemming lastiger, maar door het verval van het kerkgebouw zal de WOZ-waarde van de woningen in de eigen omgeving dalen. Hoe langer het duurt, des te meer monumentale eigenschappen verdwijnen, samen met de WOZ-waarde.
Omwonenden vechten in beginsel voor de meest ideale woonomgeving zonder bewust voor de kosten te willen opdraaien, terwijl de eigenaar vecht voor de meest optimale herbestemming bij een gedwongen verkoop. Het gaat de parochie niet om de hoofdprijs, maar om een prijs om zijn hoofd boven water te houden in het volgende huis van God. Een kerk waarin hij vaak met tegenzin dient samen te wonen met parochies van andere gesloten kerken. Weer zo’n kostbaar monument, waarvoor ze elk jaar opnieuw € 50.000 aan onderhoud moeten ophoesten.
Arena
Wat mij betreft mag iedereen meevechten, maar wel zolang het verschil tussen een betrokken burger en een belanghebbende burger duidelijk is. In de arena met honderden kerkgebouwen hebben de spelers op het veld een direct belang. De duizenden toeschouwers op de tribune kunnen aanvalsplannen aanmoedigen en verdedigingsleuzen scanderen, maar ze blijven betrokkenen, vanaf de zijlijn.
Tenzij ze natuurlijk voor € 25 sponsor worden van het toernooi. Met zo’n culturele erfgoedbijdrage zullen kerken naar onderhoudswaarde herbestemd kunnen worden en blijven er meer monumentale kerken in het straatbeeld overeind. Heeft men er niet zo’n bedrag voor over dan moet men genoegen nemen met minder. Minder publieke, culturele of maatschappelijke functies in kerken en dus meer commerciële herbestemmingen. Of minder kerken in het straatbeeld en een lagere WOZ-waarde van hun eigen huis.
Een gemeente zou er in dit geval ook voor kunnen kiezen om het hogere deel van de WOZ-waarde vanwege herbestemde monumenten in de omgeving uit de betreffende bijdragen van onroerendezaakbelasting (OZB) direct in te zetten aan diezelfde monumenten in de vorm van onderhoud-, exploitatie- en beheerssubsidies. Zo dragen de omwonenden bij aan hun monumentale omgeving zonder dit elk jaar direct in hun portemonnee te voelen. Naast een regionale kerkenvisie op de gebouwen en de speelruimte binnen het bestemmingsplan heeft de gemeente daarmee ook een financiële speelbal in handen.
Tenslotte wil ik nog even terug komen op de vergelijking tussen het kerkgebouw en de arena. Vrijwel geen enkele vereniging lukt het zo’n stadion of sporthal te exploiteren zonder een vorm van overheidsondersteuning. Sportclubs worden gesubsidieerd met maatschappelijk geld en sponsoren, terwijl deze gevestigd zijn in efficiënte en meestal minder fraaie gebouwen. In welke verhouding staat dit tot een kerkgemeenschap en haar monumentale kerkgebouw? Sporthallen worden gezien als algemeen maatschappelijk vastgoed. Zou het die kant ook niet op moeten met kerken? De overheid faciliteert, terwijl de hoofdspelers hun positie in de teamopstelling bepalen. Het publiek koopt een toegangskaartje en sponsors mogen plaats nemen op de VIP-tribune. Wie neemt de aftrap?
Nicole Roeterdink is erfgoed architect voor kerken. Met haar bureau Rechurch stelt ze kerkenvisies op om parochies en gemeenten een keuze te kunnen laten maken bij gebouwenplannen. Zij verricht herbestemmingsonderzoeken en haalbaarheidsstudies voor kerken die mogelijk aan de eredienst worden onttrokken en ontwerpt herinrichtingen voor kerken die (gefuseerd) voort blijven bestaan.
Nicole Roeterdink schreef dit essay als afsluiting van de leergang Erfgoedfilosofie die zij volgde bij de ErfgoedAcademie. Voor meer informatie over de leergang zie www.erfgoedacademie.nl of neem contact op met Monique Eerden (RCE) 06-53811134 of Ina Roeterdink (Restauratiefonds) 06-23013997.
1 comment
Bert Tuk says:
May 11, 2017
Goed en realistisch verhaal Nicole!