Het landschap van de Duitse regio Mecklenburg-Vorpommern raakt in trek bij toeristen, met talrijke investeringen tot gevolg. De vraag rijst in hoeverre recht gedaan wordt aan het roemruchte verleden van deze voormalige DDR-streek.
In het dorpje Wendorf, dat net als in het tijdperk van de Deutsche Demokratische Republik (DDR) een sluimerend bestaan leidt, kochten de Nederlandse ecoloog en ontwerper Ton Matton en sociologe Ellie Smolenaars rond 2000 een leegstaande school. Met hun jonge kinderen betrokken ze de directeurswoning. Onder de naam Werkstatt Wendorf brachten zij het concept van sabattical cells in de praktijk.
Het dorpje Wendorf maakt deel uit van het archetypische landschap van Mecklenburg-Vorpommern, de agrarische regio ten noorden van Berlijn. Het heeft een attractieve Oostzeekust met zandstranden en meer landinwaarts landgoederen die door lange lanen met oude bomen met elkaar verbonden zijn. De regio ziet er welvarend uit, maar is ook een landschap van ruïnes die pijnlijke herinneringen oproepen. De landgoederen met hun parken en bijgebouwen, die onderdak boden aan de pracht en praal van de adel, bepaalden vanaf de zestiende eeuw de aanblik van Mecklenburg-Vorpommern. Tot 1945 domineerden meer dan 2800 landgoederen het landschap. Ze vormden het toneel van de agrarische economie. De onderwerping aan socialistische normen betekende de vernietiging van de eigendomsverhoudingen, het financieel uitkleden van de adel, het plunderen van de interieurs en de herverdeling van het land onder 78.000 boeren. Bij gebrek aan rendement werden de boerenbedrijven vanaf 1950 ondergebracht in ‘kolchozen’ om de landbouw te industrialiseren. De landhuizen en nevengebouwen op de landgoederen werden in gebruik genomen voor de opvang van drie miljoen Duitse vluchtelingen (onder meer uit Polen en Oekraïne), voor sociale woningbouw, als hospitaal, bejaardenoord, weeshuis of socialistische cultuursalon.
Wendorf ligt in de kenmerkende landschapsstructuur: een lange laan die uitkomt op een perfect gerestaureerde, maar leegstaande burcht, wat oude gebouwen, een park en verder een reeks straten met op socialistische wijze gestandaardiseerde rijtjes- en vrijstaande woningen. Na de Duitse eenwording konden de bewoners hun huurwoning voor een gering bedrag kopen, de Trabantjes werden vervangen door westerse automerken. Het investeringsklimaat voor ondernemers was aanvankelijk ongunstig, omdat onduidelijk was of er nog claims lagen op eigendom of omdat banken geen kredieten verleenden voor bouwinitiatieven. Dat tijdperk kwam rond 2005 ten einde.
Het door Ton Matton en Ellie Smolenaars aangekochte schoolterrein in Wendorf omvat niet alleen gebouwen maar, passend in de DDR-ideologie, ook een atletiekbaan en een apart gebouw voor de energievoorziening. Het broedplaatsconcept is van een verbluffende eenvoud. Voor een gering bedrag kun je een volkomen leeg schoollokaal huren met daarin alleen een bed en een tafel met stoel. Wassen en douchen geschiedt in een collectieve ruimte. Ik heb nog nooit in zo’n holle hotelkamer geslapen.
De enige opdracht voor bezoekers is dat zij creatief werk verrichten of helpen met het opknappen van de gebouwen en het terrein. Zelf heb ik tijdens mijn verblijf de buitenwanden van het schoolgebouw blauw geverfd en toegekeken hoe anderen bomen plantten en een kruidentuin aanlegden. Voor de liefhebbers was er af en toe een kampvuur, waar bijvoorbeeld de gepensioneerde schoolmeester over de DDR-tijd vertelde. Ook werden Duitse films vertoond of muziekopvoeringen aanschouwd. Het was een vorm van community building met behulp van lokale stamhoofden, inclusief ecologische en artistieke experimenten. Kortom, het schoolvoorbeeld van een niet-commercieel verdienmodel, waarin erfgoed en herinnering een belangrijke plaats innemen.
Een ander recreatiemodel in Mecklenburg-Vorpommern is de reconstructie van het achttiende-eeuwse kuuroord Heiligendamm (acht klassieke paviljoens en een Kurhaus), gefinancierd door Europese multinationals en de Europese Commissie en geschikt gemaakt voor internationale politieke topconferenties. Dit is een extreem voorbeeld van ‘zwaar bewaakt recreëren’, waarbij een klassiek elitair model in oude glorie terugkeert, maar dan op een totaal ander podium.
Niet ver daar vandaan, op het toeristische eiland Rügen met zijn witte kliffen, rotspunten, zandstranden, pijnboombossen en dromerige dorpen, vindt momenteel een heel ander hergebruiksproject plaats. Aan een baai met zicht op de Oostzee staat een lang gebouw van ongeveer 4,5 kilometer: de vakantiekolonie Prora, ooit door het Deutsche Arbeitsfront bedacht als vakantieverblijf voor 20.000 gasten. De bouw startte in 1936 en stokte drie jaar later. Het skelet van zes etages – in lengte vergelijkbaar met vijftien cruiseschepen – bood ruimte aan 10.000 kamers van 5 bij 2,5 meter, allemaal met zicht op zee. Het complex is een extreem voorbeeld van rationaliteit en monofunctionaliteit. Het lot van de lege huls was na 1945 niet hoopgevend. Het Rode Leger trachtte vergeefs het gebouw op te blazen. Daarna diende het enige tijd als kazerne voor 15.000 Russische en Oost-Duitse soldaten en later als trainingskamp voor revolutionairen uit ontwikkelingslanden. Sinds die tijd staat het karkas leeg en is het onderhevig aan de grillen van de natuur.
Het grootste deel van het gebouw is nu in handen van vastgoedontwikkelaars die profiteren van de lage rente op bankkredieten. Ze doen wat ze altijd doen: meters ‘wegzetten’ in de vorm van koopappartementen, hotels, fitnesscentra, supermarkten, zwembaden, kortom een Wohlfühloase voor welgestelden. Op zich is het een dapper initiatief, want eerdere pogingen tot hergebruik strandden roemloos. Maar in dit vakantieconcept bestaat weinig tot geen ruimte voor de geschiedenis van het complex. Dat is een gemiste kans, want behalve een gebouw met een gruwelijk verleden is het één van de prototypes van het opkomend massatoerisme in de jaren dertig. Zo’n zwaar gebouw lichtvoetig behandelen valt kennelijk niet mee.
De investeringen in het ruimtelijk raamwerk van Mecklenburg-Vorpommern zijn gelukt – de wegen zijn geasfalteerd, de belangrijkste oude gebouwen gerestaureerd. Maar zijn deze investeringen voldoende of moeten we twee generaties wachten? Na een halve eeuw verbanning uit hun feodale landschap is de vraag hoe de Oost-Duitsers hun oude landschap in ere herstellen en tegelijk een stap voorwaarts zetten. Hoe kunnen in deze krimpende kustregio de ‘rode’ erfenis van socialistische agrobusiness (collectivisering van de landbouw met behulp van een netwerk van kolchozen) en het gemengde landschapsgebruik van de groene feodale erfenis worden verzoend en als decor dienen voor een alternatief toeristisch netwerk met de landgoederen als knooppunten? Met niet slechts paardensport en golf, maar ook minder dure activiteiten: avontuurlijke wandel-, fiets- en herinneringsroutes, culinaire evenementen, herdenkingsrituelen, conferenties, meditatie en creatie.
Koos Bosma is hoogleraar Architectuurgeschiedenis en Erfgoedstudies aan de Vrije Universiteit in Amsterdam en coördinator van de masteropleiding Erfgoedstudies aldaar. Hij publiceert over huisvesting, stedebouwkundige en infrastructurele planning en erfgoedthema’s zoals over leegstand en transformatie, erfgoedconcepten en ongevraagd erfgoed zoals de Atlantik Wall en andere relicten van oorlog en conflicten. Hij is met Jan Kolen redacteur van het erfgoed-studieboek ‘Geschiedenis en ontwerp, Handboek voor de omgang met cultureel erfgoed‘ (Vantilt, Nijmegen, 2010) en met Linde Egberts van ‘Companion to European Heritage Revivals‘ (Springer, Heidelberg, 2014)