Kort geleden haalde het Herinneringscentrum Westerbork de dagbladen met een bijzondere vorm van leegstand: een glazen stolp over de ruïne van de Opzichterswoning. Het is een variant op de oude erfgoeddoctrine van het hek erom, maar wel verrassend transparant.

Deze eigentijdse ruïne herinnert aan een traumatische plek, achtereenvolgens joods vluchtelingenkamp (1939-1941), doorvoerkamp voor joden (1942-1945), repatriëringskamp en later woonoord voor Molukkers (1949-1964).

In Westerbork volgen de concepten om de herinnering aan het verlies levend te houden elkaar steeds sneller op. Ze maken deel uit van een veranderend museaal repertoire voor het aanschouwelijk maken van de onvoorstelbare leegte dan wel het juist willen afzien van didactische pogingen, uitgaand van de onmogelijkheid om het onzegbare en onvatbare voorstelbaar te maken of op te roepen. Tot in de jaren zestig domineerde de verdringingsfase, d.w.z. het met de grond gelijk maken van het kamp. Een deel van de omheining, een schuilruimte tegen luchtaanvallen, een aardappelbunker en de Opzichterswoning bleven overeind. Westerbork was non-existent en moest vervolgens weer als herinneringsplaats beleefbaar worden gemaakt. In 1970 onthulde koningin Juliana het Nationaal Monument voor Westerbork met als artistieke kern de verwrongen spoorrails die in het niets eindigen. Het terrein werd verder hergebruikt voor recreatie en het plaatsen van de Sterrenwacht. De Boulevard des Misères, met het perron en het spoor als rechtstreekse verwijzingen naar het transitkamp, werd vervangen door een fietspad.

In de jaren tachtig kwam de herdenkingscultus goed op gang. Hoe roep je in een leegte een vroegere toestand of gebeurtenis op? In 1974 verscheen een vitrine met informatievoorziening en in 1976 een maquette van het kampterrein. In 1983 werd buiten het terrein het Herinneringscentrum Kamp Westerbork geopend (inmiddels vervangen door een nieuw en groter gebouw). Maar het gebrek aan zichtbaarheid en beleefbaarheid leidde tot aanvullende maatregelen in het terrein zelf. Het parkachtige landschap werd daarom in de jaren negentig verrijkt met symbolische toevoegingen,  zoals het monument met de 102.000 steentjes die staan voor elk van de niet teruggekeerde slachtoffers van de transporten; en met associatieve herinneringshulpmiddelen, zoals het sporadisch plaatsen van barakwanden in beton. Op het maaiveldniveau zijn – iets verhoogd – in het gras nog de abstracte contouren en grondvlakken van de houten barakken herkenbaar gemaakt.

Opzichterswoning Westerbork

Opzichterswoning Westerbork. Foto Susan Schuls, Oving Architekten

Het denken over authenticiteit is inmiddels veranderd en de reconstructies deden hun intrede. Authentieke objecten moesten door hun fysieke aanwezigheid een brug slaan naar een traumatisch verleden en de bezoeker de gelegenheid bieden contact te krijgen met een locatie, gebeurtenissen en groepen of individuen. Ook werden fragmenten van oorspronkelijke barakken die elders in gebruik waren, verzameld en in het Herinneringscentrum geëxposeerd. Wat eerst verdrongen en vrijwel vernietigd was, werd fysiek gereconstrueerd, zoals de Wachttoren.

Tegenwoordig zijn museale presentaties niet primair gericht op authenticiteit, maar zetten de stap naar beleving en ervaring. Het tijdperk van de look-alikes is aangebroken. Op het NOS-Journaal zagen we dit jaar dat het Herinneringscentrum in Oost-Duitsland een spoorwagon heeft opgekocht die dateert uit de jaren dertig en een voorstelling zou kunnen oproepen van hoe een transport van joden vanuit Westerbork destijds heeft plaatsgevonden. Wanneer het spoortraject – de ruggengraat van het transitkamp – alsnog wordt gereconstrueerd en met name het perron als laad- en losplaats zichtbaar wordt gemaakt, dan staat de wagon in een passende context. Hoe ver kan de beleefbaarheid nog worden opgerekt? De ultieme stap richting total experience wordt nog niet gezet: een locomotief ervoor, reconstructie van het spoor naar Hooghalen en de mogelijkheid om de  rit naar de concentratiekampen met een one-way ticket te maken.

Deze veranderende opvattingen over het lege terrein als podium van de herinnering staan in schril contrast met het zonder veel ophef verschenen rapport Kamp Westerbork – van vluchtelingenkamp tot herinneringscentrum. Gemeente Midden-Drenthe. Een archeologische bronnen- en beleidskaart, opgesteld door RAAP (Archeologisch Adviesbureau) in opdracht van de gemeente Midden-Drenthe, in samenwerking met de provincie Drenthe, de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed en het Herinneringscentrum Kamp Westerbork. Als ruimtelijke zoektocht naar de oorsprong van Westerbork – met name de cartografie – zijn in het rapport van RAAP de ontwikkelingsstadia voorbeeldig gedocumenteerd en als zodanig een aanvulling op de bestaande kennis over het kamp als ruimtelijke eenheid. De stap van het materieel-ruimtelijk onderzoek naar een (ruimtelijke) beleidskaart is echter zeer problematisch. Er komen geen algemene aanbevelingen voor bescherming en ontwikkeling uit het onderzoek voort, maar een dwangbuis waarin iedere ingreep in het terrein dieper dan 30-50 cm. als ‘verstoring’ wordt gezien en het inschakelen van commerciële archeologische experts en een gecompliceerde besluitvorming afdwingt. De ‘cultuur van verlies´ en de retoriek van de ´verstoring´ van de bodem, zo kenmerkend voor het denkraam van de oude archeologie, is hier volstrekt misplaatst.

De manier waarop RAAP Westerbork als ‘behoudenswaardige archeologische vindplaats’ definieert, vormt een regelrechte bedreiging voor nieuwe herinneringsconcepten in het gebied. Het kamp is eerst en vooral behoudenswaardig als een dynamische plaats van herinnering, waar vrijwel niets fysieks van resteert dat rechtstreeks refereert aan de essentie ervan: Westerbork was in alle stadia een wachtkamer voor dramatische beslissingen over mensenlevens. Net als de aanpak van de Opzichterswoning dreigt door ongepast sporenfetisjisme een archeologische permafrost die de toekomstige herinnering aan de stapeling van onherroepelijk mensenleed verstoort.

Koos BosmaKoos Bosma is hoogleraar Architectuurgeschiedenis en Erfgoedstudies aan de Vrije Universiteit in Amsterdam en coördinator van de masteropleiding Erfgoedstudies aldaar. Hij publiceert over huisvesting, stedebouwkundige en infrastructurele planning en erfgoedthema’s zoals over leegstand en transformatie, erfgoedconcepten en ongevraagd erfgoed zoals de Atlantik Wall en andere relicten van oorlog en conflicten. Hij is met Jan Kolen redacteur van het erfgoed-studieboek ‘Geschiedenis en ontwerp, Handboek voor de omgang met cultureel erfgoed‘ (Vantilt, Nijmegen, 2010) en met Linde Egberts van ‘Companion to European Heritage Revivals‘ (Springer, Heidelberg, 2014)