Terwijl het vernieuwen er traditie is geworden, blijken de oudere gebouwen van Rotterdam er dikwijls blinde vlekken. Beleidsmakers en -bewakers lijken niet altijd in te zien dat het historische materiaal op vergelijkbare (maar niet gelijke) wijze waardevol is als de nieuwste kolossen. Onlangs verdween haast terloops een historische boerderij aan de Rotte.

Kadastrale minuutkaart Linker Bergse Rottekade uit 1832

Kadastrale minuutkaart Linker Bergse Rottekade uit 1832

De Rotte is een veenriviertje dat ten oosten van Zoetermeer plots begint en dan grofweg zuidwaarts slingert. Bij de uitmonding in de Maas, zo’n twintig kilometer verderop, werd in de middeleeuwen een dam gelegd en ontwikkelde zich een sluizenstelsel – het midden van de Hoogstraat – terwijl op de nabije Rotte-oevers (lint)bebouwing verscheen. Zo ontstond in de dertiende eeuw het dorpje Rotterdam. Na het bombardement van 1940 mochten alleen de topmonumenten blijven: de Laurenskerk, het Schielandhuis, het nog verse stadhuis en postkantoor, een stukje Haringvliet…  Zelfs de Rotte kon niet in de binnenstad blijven. (Hij bereikt de stadsdriehoek bij het noordpuntje. Probeer hem vanaf daar maar verder te volgen.)

De oerstroom buiten de stad is door klink en bemaling boven het omringende landschap uitgekomen; de kruinen van de dijken liggen vrijwel gelijk met het watervlak. Vanwege die landschappelijke dynamiek is bebouwing gaandeweg aangepast, waardoor er weinig oude gebouwen overbleven. Er staat maar een handvol boerderijen aan de Rotte die aanspraak mogen maken op het predicaat ‘historisch’. Het complexje Bergse Linker Rottekade 251 was tot voor kort één van die uitzonderingen, maar geen beschermd monument.

Het hoofdgebouw is een boerderij van het type hallenhuis, met woning en stal onder een doorlopend, riet gedekt zadeldak. Erachter is later een derde segment vast gebouwd; smaller en lager en met een pannendak. Aan de dijkzijde heeft het gebouw een kopgevel met driehoekige top, met vensters maar zonder deur. Linksvoor liggen een halfondergrondse kelder en een opkamer. Van oudsher zullen de toegangen zich in de lange gevel aan de linkerkant hebben bevonden, waar het erf is. Twee aanbouwen hebben die gevel echter moeilijk ‘leesbaar’ gemaakt. Rechtsvoor staat nóg een latere toevoeging.

Bovenaan de kopgevel leest men ‘ANNO 1588’, kennelijk een (ver)bouwjaar. Aan het uiterlijk van de boerderij is zo’n eerbiedwaardige geschiedenis niet af te lezen. Het geheel oogt negentiende-eeuws, met enkele jongere aanbouwen en bijgebouwen. Toch toont de kadastrale Minuutkaart een forse contour, wat betekent dat hier reeds in het tweede kwart van de negentiende eeuw een boerderij bestond.

Boerderij aan de Bergse Linker Rottekade 451 in 2009. foto Frits van Ooststroom, Stad en Streek Cultuurhistorie

Boerderij aan de Bergse Linker Rottekade 451 in 2009. foto Frits van Ooststroom, Stad en Streek Cultuurhistorie

Het huis werd begin eenentwintigste eeuw verlaten, gekraakt, bewoond en bewaakt door enkele gezinnen. Anderhalf jaar geleden verdween deze groep, verscheen een groot Te Koop-bord en werden de vensters dichtgetimmerd. De verkoper: Stadsontwikkeling Gemeente Rotterdam. Tot deze zomer gebeurde er niets, behalve dat het gras rond de boerderij groeide. In het eerste weekend van september werd de patstelling doorbroken door een brand in het buurpand, Bergse Linker Rottekade 250. Dat wat non-descripte huis raakte fataal beschadigd; de zwartgeblakerde dakspanten staken ’s zondags scherp af tegen de blauwe lucht.

Toen de puinruimers bezig waren, moet iemand op het idee zijn gekomen om de sloopkraan 180 graden te draaien. Na een paar dagen was van de boerderij op nummer 251 een onherroepelijk puinhoop over. Er verscheen een kartonnetje op een paaltje met een cynisch bedoeld dankwoord, gericht aan de gemeente, voor het ‘redden’ van het complex.

Een onderzoekje leerde dat verschillende individuen en groepen zich voor het behoud hadden ingespannen. Zij maakten websites en (foto)rapportages om het cultuurhistorische belang onder de aandacht te brengen. De gemeenteraad discussieerde over het lot van nummer 251. Het leidde allemaal tot weinig meer dan langduriger leegstand en ten slotte de sloop. Op het stadhuis werd namelijk op een dag besloten om het boerderijcomplex niet aan te wijzen als gemeentelijk monument. De kwaliteiten ervan zouden een beschermende status niet rechtvaardigen. Wie wat langer kijkt en nadenkt kan tot een andere conclusie komen.

Terwijl wel degelijk is gewezen op polderkaarten van een hogere ouderdom dan de hierboven genoemde eerste kadastrale kaart (ca. 1832), werd een datering nooit concreter dan: ‘in zijn huidige vorm uit ongeveer 1850’. De deskundige Ooststroom opperde in een opstel de mogelijkheid dat de vaste stal met zijn dekbalkgebinten op een eerdere situatie kon terug gaan, van ruim vóór 1800, maar kwam intussen niet verder. Naar mijn weten is van al het beweerde nauwelijks iets met degelijk bouwhistorisch onderzoek gestaafd. De stemmen pro actief behoud én contra veronderstellen samen nogal veel.

Stadsontwikkeling heeft in elk geval vanuit portemonnees geredeneerd. Zo’n context levert zelden valide criteria voor een cultuurhistorische waardenstelling. Immers, al is er geen sprake van voorname architectuur of een zeer hoge ouderdom, de zeldzaamheid van een object of gebouwtype zou een grote rol moeten spelen bij het bepalen van de monumentale en cultuurhistorische waarden – dit uiteraard beschouwd binnen een beperkte regio.

Plek van gesloopte boerderij Bergse Linker Rottekade 451. foto: John Veerman

Plek van gesloopte boerderij Bergse Linker Rottekade 451. foto: John Veerman

Rotterdam heeft met een beslagen bril naar de casus gekeken. Wij moeten voorwaarts! Ontwikkelen! Euforisch om die oprijzende skyline! Aan weerskanten van de gedempte Binnenrotte kwamen gebouwde reuzen, in een losse samenhang. De Laurenskerk was vroeger qua omvang en uitstraling het machtigste gebouw van de stad en is nu haast een verborgen dwerg. Bij de Nieuwe Maas staan de iconen, zoals de torenflats van Foster, Mecanoo, Siza en Koolhaas. Op het werk van Rem ‘Fuck the Context’ Koolhaas is de stad het meest Fier.

Wat buiten de bebouwde kom aan de Rotte wel of niet resteert, lijkt de beleidsbepalers koud te laten. Men lijkt te denken: Het verdwenen Rotterdam is bekend van nostalgische foto’s. We hebben qua architectuur niet al te boeiende negentiende-eeuwse wijken en voor de rest is de stad twintigste- en eenentwintigste-eeuws. Rotterdam blijft zichzelf wijs maken dat het historisch waardevolle allang weg is en stevent met deze idée-fixe af op een toekomst waarin het nog waar zal zijn ook. De vraag die rest, is of op de plaats van Bergse Linker Rottekade 251 een wit doosje zal komen of een inwisselbare boerderette uit de catalogus.

 

John Veerman (1974) is bouwhistoricus. Hij studeerde Kunstgeschiedenis aan de universiteit van Leiden en voltooide te Utrecht de HBO+ opleiding Bouwhistorie en Restauratie. John werkt tegenwoordig binnen zijn eigen bureau Veerman Bouwhistorie en is bestuurslid van de Stichting Bouwhistorie Nederland.